Concerten
8
 
Knipscheer-orgel
 
 
Programma
 


Passio 2015

Zaterdag 21 maart 2015  23.00 uur
en 
Zondag 22 maart 2015 15.00 uur

Muzikale leiding: Rens Tienstra

Passio Domini nostri Iesu Christi secundum Joannem

Marcel Zijlstra, Chronista
Simon Cijsouw, Christus
Hans Latour, Synagoge 

in combinatie met gregoriaanse gezangen uit de Goede Week

Cappella Tenebrae o.l.v. Rens Tienstra

 en Wim Henderickx’ Saeta en In Deep Silence I

 Izhar Elias, gitaar


Toegang € 15,-
(Vrienden mogen bij dit concert gratis een introducé(e) meeneme
n

Entreekaarten kunnen besteld worden via de site van Theater De Muze:
www.demuzenoordwijk.nl
  


PROGRAMMA

Passie: Johannes 18; 19:1-37   |  Evangelielezing: Johannes 19:38-42

Nederlandse vertaling: Passie: Nieuwe Bijbelvertaling /

Gregoriaanse gezangen: NBV, Willibrord-vertaling / Rens Tienstra

 

De Passie wordt gezongen door 3 zangers: de Evangelist of Chronista; Christus en de Synagoge (andere karakters en het volk). Tussen de Passie klinken gezangen uit de verschillende diensten van de oorspronkelijke Passiezondag en uit de Goede Week geplaatst, tezamen met Wim Henderickx’ Saeta en fragmenten uit In Deep Silence I.

 

 

Fragment uit In Deep Silence I

 

Pater, si non potest

(Communiegezang van Palmzondag)

 

Antifoon Pater, si non potest hic calix transire,

nisi bibam illum : fiat voluntas tua.

 

Vader, indien deze kelk niet kan voorbijgaan, zonder dat Ik hem drink: Uw wil geschiedde.

V. Deus, deus meus, quare me dereliquisti?

Longe a salute mea verba rugitus mei.

Ant. Pater, ...

 

Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit.

 

V. Deus meus, clama per diem, et non exaudies,

et nocte, et non est requies mihi.

Ant. Pater, ...

 

‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust.

 

V. In te speraverunt patres nostri,

speraverunt, et liberasti eos.

Ant. Pater, ...

 

Op u hebben onze voorouders vertrouwd;

zij hebben vertrouwd en u verloste hen,

 

V. Ego autem sum vermis et non homo, opprobrium hominum et abjectio plebis.

Ant. Pater, ...

Maar ik ben een worm en geen mens,

door iedereen versmaad, bij het volk veracht.

 

 

Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Joannem.

Passie van Onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.

 

In illo tempore :

In die tijd:

 

1 Egressus est Jesus cum discipulis suis trans torrentem Cedron, ubi erat hortus, in quem introivit ipse, et discipuli ejus. 2 Sciebat autem et Judas, qui tradebat eum, locum : quia frequenter Jesus convenerat illuc cum discipulis suis. 3 Judas ergo cum accepisset cohortem, et a pontificibus et pharisæis ministros, venit illuc cum laternis, et facibus, et armis.

1 Jezus ging met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidronbeek. Daar liep hij een olijfgaard in, met zijn leerlingen. 2 Judas, zijn verrader, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. 3 Judas ging ernaartoe, samen met een cohort soldaten en dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns.

4 Jesus itaque sciens omnia quæ ventura erant super eum, processit, et dixit eis : Quem quæritis ? 5 Responderunt ei : Jesum Nazarenum. Dicit eis Jesus : Ego sum. Stabat autem et Judas, qui tradebat eum, cum ipsis. 6 Ut ergo dixit eis : Ego sum : abierunt retrorsum, et ceciderunt in terram.

4 Jezus wist precies wat er met hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5 Ze antwoordden: ‘Jezus uit Nazaret.’ ‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl Judas, zijn verrader, erbij stond. 6 Toen hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden ze achteruit en vielen op de grond.

7 Iterum ergo interrogavit eos : Quem quæritis ? Illi autem dixerunt : Jesum Nazarenum. 8 Respondit Jesus : Dixi vobis, quia ego sum : si ergo me quæritis, sinite hos abire. 9 Ut impleretur sermo, quem dixit : Quia quos dedisti mihi, non perdidi ex eis quemquam.

7 Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus uit Nazaret.’ 8 ‘Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus. ‘Als jullie mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ 9 Zo gingen de woorden in vervulling die hij gesproken had: ‘Geen van hen die u mij gegeven hebt, heb ik verloren laten gaan.’

10 Simon ergo Petrus habens gladium eduxit eum : et percussit pontificis servum, et abscidit auriculam ejus dexteram. Erat autem nomen servo Malchus.

10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de slaaf van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die slaaf.

11 Dixit ergo Jesus Petro : Mitte gladium tuum in vaginam. Calicem, quem dedit mihi Pater, non bibam illum ? 12 Cohors ergo, et tribunus, et ministri Judæorum comprehenderunt Jesum, et ligaverunt eum.

11 Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede. Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken?’

12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden hem.

 

13 Et adduxerunt eum ad Annam primum : erat enim socer Caiphæ, qui erat pontifex anni illius. 14 Erat autem Caiphas, qui consilium dederat Judæis : Quia expedit unum hominem mori pro populo.

13 Ze brachten hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester 14 en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk.’

 

 

Saeta (I) – Christ condemned to death

 

 

15 Sequebatur autem Jesum Simon Petrus, et alius discipulus. Discipulus autem ille erat notus pontifici, et introivit cum Jesu in atrium pontificis. 16 Petrus autem stabat ad ostium foris. Exivit ergo discipulus alius, qui erat notus pontifici, et dixit ostiariæ : et introduxit Petrum.

15 Simon Petrus liep met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, 16 maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen.

17 Dicit ergo Petro ancilla ostiaria : Numquid et tu ex discipulis es hominis istius ? Dicit ille : Non sum. 18 Stabant autem servi et ministri ad prunas, quia frigus erat, et calefaciebant se : erat autem cum eis et Petrus stans, et calefaciens se.

 

17 Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. 18 De slaven en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.

19 Pontifex ergo interrogavit Jesum de discipulis suis, et de doctrina ejus. 20 Respondit ei Jesus : Ego palam locutus sum mundo : ego semper docui in synagoga, et in templo, quo omnes Judæi conveniunt, et in occulto locutus sum nihil. 21 Quid me interrogas ? interroga eos qui audierunt quid locutus sim ipsis : ecce hi sciunt quæ dixerim ego.

19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. 20 Jezus zei: ‘Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb ik iets in het geheim gezegd. 21 Waarom ondervraagt u mij? Vraag het toch aan de mensen die mij gehoord hebben, zij weten wat ik gezegd heb.’

22 Hæc autem cum dixisset, unus assistens ministrorum dedit alapam Jesu, dicens : Sic respondes pontifici ? 23 Respondit ei Jesus : Si male locutus sum, testimonium perhibe de malo : si autem bene, quid me cædis ? 24 Et misit eum Annas ligatum ad Caipham pontificem.

22 Toen Jezus dat zei gaf een van de dienaren die erbij stonden, hem een klap in het gezicht: ‘Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?’ 23 Jezus zei: ‘Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat ik heb gezegd, waarom slaat u me dan?’  24 Daarna stuurde Annas hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.

 

25 Erat autem Simon Petrus stans, et calefaciens se. Dixerunt ergo ei : Numquid et tu ex discipulis ejus es ? Negavit ille, et dixit : Non sum. 26 Dicit ei unus ex servis pontificis, cognatus ejus, cujus abscidit Petrus auriculam : Nonne ego te vidi in horto cum illo ? 27 Iterum ergo negavit Petrus : et statim gallus cantavit.

25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms ook een leerling van hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ 26 Maar een van de slaven van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je bij hem was in de olijfgaard?’ 27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan.

 

28 Adducunt ergo Jesum a Caipha in prætorium. Erat autem mane : et ipsi non introierunt in prætorium, ut non contaminarentur, sed ut manducarent Pascha. 29 Exivit ergo Pilatus ad eos foras, et dixit : Quam accusationem affertis adversus hominem hunc ? 30 Responderunt, et dixerunt ei : Si non esset hic malefactor, non tibi tradidissemus eum. 31 Dixit ergo eis Pilatus : Accipite eum vos, et secundum legem vestram judicate eum. Dixerunt ergo ei Judæi : Nobis non licet interficere quemquam. 32 Ut sermo Jesu impleretur, quem dixit, significans qua morte esset moriturus.

28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in

de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, om zich niet te verontreinigen voor het pesachmaal. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg: ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’ 30 Ze antwoordden: ‘Als hij geen misdadiger was, zouden we hem niet aan u uitgeleverd hebben.’ 31 Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee, en veroordeel hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’ 32 Zo ging de uitspraak van Jezus in vervulling waarin hij aanduidde welke dood hij sterven zou.

 

 

 

Fragment uit In Deep Silence I

 


Ecce quomodo moritur iustus

(Responsorium VI in de Metten van Stille Zaterdag)

 

Ecce quomodo moritur iustus,

et nemo percipit corde:

et viri iusti tolluntur,

et nemo considerat:

a facie iniquitatis sublatus est iustus:

 

et erit in pace memoria eius.

 

V. Tamquam agnus coram tondente se obmutuit, et non aperuit os suum: de angustia, et de iudicio sublatus est.

 

et erit in pace memoria eius.

Ziet hoe de rechtvaardige sterft,

en niemand neemt het ter harte;

de rechtvaardigen worden weggerukt,

en niemand slaat er acht op.

Voor het aangezicht van het kwaad

werd de rechtvaardige gedood.

Maar men zal aan hem denken in vrede.

 

V. Zoals een lam voor zijn scheerder was hij stil; hij opende niet zijn mond; uit de angst en berechting werd hij weggenomen.

 

Maar men zal aan hem denken in vrede.

 

 

33 Introivit ergo iterum in prætorium Pilatus : et vocavit Jesum, et dixit ei : Tu es rex Judæorum ? 34 Respondit Jesus : A temetipso hoc dicis, an alii dixerunt tibi de me ? 35 Respondit Pilatus : Numquid ego Judæus sum ? gens tua et pontifices tradiderunt te mihi : quid fecisti ?

 

33 Nu ging Pilatus het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ 34 Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over mij gezegd?’ 35 ‘Ik

 ben toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus. ‘Uw volk en uw hogepriesters hebben u aan mij uitgeleverd – wat hebt u gedaan?’

36 Respondit Jesus : Regnum meum non

est de hoc mundo. Si ex hoc mundo esset regnum meum, ministri mei utique decertarent ut non traderer Judæis : nunc autem regnum meum non est hinc.

36 Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’

37 Dixit itaque ei Pilatus : Ergo rex es tu ? Respondit Jesus : Tu dicis quia rex sum ego. Ego in hoc natus sum, et ad hoc veni in mundum, ut testimonium perhibeam veritati : omnis qui est ex veritate, audit vocem meam. 38 Dicit ei Pilatus : Quid est veritas ?

37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat ik zeg.’ 38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’

Et cum hoc dixisset, iterum exivit ad Judæos, et dicit eis : Ego nullam invenio in eo causam. 39 Est autem consuetudo vobis ut unum dimittam vobis in Pascha : vultis ergo dimittam vobis regem Judæorum ? 40 Clamaverunt ergo rursum omnes, dicentes : Non hunc, sed Barabbam. Erat autem Barabbas latro.

Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in hem gevonden,’ zei hij. 39 ‘Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 40 Toen begon iedereen te schreeuwen: ‘Hem niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een misdadiger.

1 Tunc ergo apprehendit Pilatus Jesum, et flagellavit. 2 Et milites plectentes coronam de spinis, imposuerunt capiti ejus : et veste purpurea circumdederunt eum. 3 Et veniebant ad eum, et dicebant : Ave, rex Judæorum : et dabant ei alapas.

 1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Leve de koning van de Joden!’, en ze sloegen hem in het gezicht.

4 Exivit ergo iterum Pilatus foras, et dicit eis : Ecce adduco vobis eum foras, ut cognoscatis quia nullam invenio in eo causam. 5 (Exivit ergo Jesus portans coronam spineam, et purpureum vestimentum.) Et dicit eis : Ecce homo.

4 Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk

 te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ 5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus.

 

 

Vinea mea electa

(Responsorium III in de Metten van Goede Vrijdag)

 

Vinea mea electa,

ego te plantavi:

Quomodo conversa es in amaritudinem,

ut me crucifigeres,

et Barabbam dimitteres.

 

V. Ego quidem plantavi te,

vinea mea electa omne semen verum.

 

Quomodo..

Mijn uitverkoren wijngaard,

die ik geplant heb,

hoe is uw zoetheid bitter geworden,

dat gij mij kruisigt

en Barabbas vrijlaat?

 

V. En toch heb ik je geplant, mijn uitverkoren wijnstok van het ware zaad.

 

Hoe is …

 

 

6 Cum ergo vidissent eum pontifices et ministri, clamabant, dicentes : Crucifige, crucifige eum. Dicit eis Pilatus : Accipite eum vos, et crucifigite : ego enim non invenio in eo causam.

7 Responderunt ei Judæi : Nos legem habemus, et secundum legem debet mori, quia Filium Dei se fecit. 8 Cum ergo audisset Pilatus hunc sermonem, magis timuit. 9 Et ingressus est prætorium iterum : et dixit ad Jesum : Unde es tu ? Jesus autem responsum non dedit ei. 10 Dicit ergo ei Pilatus : Mihi non loqueris ? nescis quia potestatem habeo crucifigere te, et potestatem habeo dimittere te ?

 

6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’ 7 De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ 8 Toen Pilatus dat hoorde

 werd hij erg bang. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 ‘Waarom zegt u niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?’

 

11 Respondit Jesus : Non haberes potestatem adversum me ullam, nisi tibi datum esset desuper. Propterea qui me tradidit tibi, majus peccatum habet. 12 Et exinde quærebat Pilatus dimittere eum. Judæi autem clamabant dicentes : Si hunc dimittis, non es amicus Cæsaris. Omnis enim qui se regem facit, contradicit Cæsari.

11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ 12 Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’

13 Pilatus autem cum audisset hos sermones, adduxit foras Jesum : et sedit pro tribunali, in loco qui dicitur Lithostrotos, hebraice autem Gabbatha.

14 Erat autem parasceve Paschæ, hora quasi sexta, et dicit Judæis : Ecce rex vester.

13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata.

14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.’

15 Illi autem clamabant : Tolle, tolle, crucifige eum. Dicit eis Pilatus : Regem vestrum crucifigam ? Responderunt pontifices : Non habemus regem, nisi Cæsarem. 16 Tunc ergo tradidit eis illum ut crucifigeretur. Susceperunt autem Jesum, et eduxerunt.

15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen. Zij voerden Jezus weg.

 

 

Saeta (II) – The way of the Cross of Jesus

 

 

17 Et bajulans sibi crucem exivit in eum, qui dicitur Calvariæ locum, hebraice autem Golgotha : 18 ubi crucifixerunt eum, et cum eo alios duos hinc et hinc, medium autem Jesum.

17 hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. 18 Daar kruisigden ze hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden.

 

19 Scripsit autem et titulum Pilatus, et posuit super crucem. Erat autem scriptum : Jesus Nazarenus, Rex Judæorum. 20 Hunc ergo titulum multi Judæorum legerunt : quia prope civitatem erat locus, ubi crucifixus est Jesus, et erat scriptum hebraice, græce, et latine. 21 Dicebant ergo Pilato pontifices Judæorum : Noli scribere : Rex Judæorum : sed quia ipse dixit : Rex sum Judæorum. 22 Respondit Pilatus : Quod scripsi, scripsi.

19 Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op ‘Jezus uit Nazaret, koning van de Joden’. 20 Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen. 21 De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet “koning van de Joden” schrijven, maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden”.’ 22 ‘Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,’ was het antwoord van Pilatus.

 

 

Saeta (IV) – The Crucifixion of Jesus

 

 

Popule meus

De Improperia (‘Verwijten’)  uit de Kruisverering van Goede Vrijdag

 

Popule meus, quid feci tibi ?

aut in quo contristavi te ?

responde mihi.

 

Quia eduxi te de terra Ægypti:

parasti Crucem: Salvatori tuo.

 

Agios o Theos. Sanctus Deus.

Agios ischyros. Sanctus fortis.

Agios athanatos, eleïson imas.

Sanctus immortalis, miserere nobis.

 

Popule meus, quid feci tibi ?

aut in quo contristavi te ?

responde mihi.

Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?

of waarmee heb Ik u bedroefd?

Antwoord Mij.

 

Omdat Ik u uit het land van Egypte heb gevoerd: hebt gij uw Verlosser een Kruis bereid.

 

Heilige God (Gr.); Heilige God (Lat.).

Heilige Sterke (Gr.); Heilige Sterke (Lat.).

Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons.

Heilige Onsterfelijke, ontferm U over ons.

 

Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?

of waarmee heb Ik u bedroefd?

Antwoord Mij.

 

 

23 Milites ergo cum crucifixissent eum, acceperunt vestimenta ejus (et fecerunt quatuor partes, unicuique militi partem) et tunicam. Erat autem tunica inconsutilis, desuper contexta per totum. 24 Dixerunt ergo ad invicem : Non scindamus eam, sed sortiamur de illa cujus sit. Ut Scriptura impleretur, dicens : Partiti sunt vestimenta mea sibi : et in vestem meam miserunt sortem. Et milites quidem hæc fecerunt.

 

23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. 24 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.’ Zo ging in vervulling wat de Schrift zegt: ‘Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn gewaad.’ Dat is wat de soldaten deden.

25 Stabant autem juxta crucem Jesu mater ejus, et soror matris ejus, Maria Cleophæ, et Maria Magdalene. 26 Cum vidisset ergo Jesus matrem, et discipulum stantem, quem diligebat, dicit matri suæ : Mulier, ecce filius tuus. 27 Deinde dicit discipulo : Ecce mater tua. Et ex illa hora accepit eam discipulus in sua.

 

25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder met haar zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. 26 Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie hij veel hield, zei hij tegen zijn moeder: ‘Dat is uw zoon,’ 27 en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder.’ Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.

 

 

Vox in Rama

(Communiegezang voor het Feest van de Onschuldige Kinderen)

 

Vox in Rama audita est,

ploratus et ululatus:

Rachel plorans filios suos,

noluit consolari, quia non sunt.

 

 

V. Usquequo, Domine? Irasceris in finem? Accendetur velut ignis zelus tuus?

 

Vox in Rama ...

Er klonk een stem in Rama,

luid wenend en klagend.

Rachel beweende haar kinderen

en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer. (Matteüs 2:18)

 

V. Hoe lang nog, Heer! Bent u voor eeuwig verbolgen? Hoe lang blijft uw woede branden? (Ps. 79, 5)

Er klonk een stem …

 

 

Saeta (III) – Lamentation of Mary

 

 

 

 

28 Postea sciens Jesus quia omnia consummata sunt, ut consummaretur Scriptura, dixit : Sitio. 29 Vas ergo erat positum aceto plenum. Illi

autem spongiam plenam aceto, hyssopo circumponentes, obtulerunt ori ejus. 30 Cum ergo accepisset Jesus acetum, dixit : Consummatum est. Et inclinato capite tradidit spiritum.

28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: ‘Ik heb dorst.’ 29 Er stond daar een vat zure wijn; ze staken er een majoraantak met een spons in en brachten die naar zijn mond. 30 Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.

 

 

Saeta (V) – His Death on the Cross

 

STILTE

 

 

31 Judæi ergo (quoniam parasceve erat) ut non remanerent in cruce corpora sabbato (erat enim magnus dies ille sabbati), rogaverunt Pilatum ut frangerentur eorum crura, et tollerentur. 32 Venerunt ergo milites : et primi quidem fregerunt crura, et alterius, qui crucifixus est cum eo.

 

 

31 Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen. Daarom vroegen ze Pilatus of de benen van de gekruisigden gebroken mochten worden en of ze de lichamen mochten meenemen. 32 Toen braken de soldaten de benen van de eerste die tegelijk met Jezus gekruisigd was, en ook die van de ander.

33 Ad Jesum autem cum venissent, ut viderunt eum jam mortuum, non fregerunt ejus crura, 34 sed unus militum lancea latus ejus aperuit, et continuo exivit sanguis et aqua.

 

33 Vervolgens kwamen ze bij Jezus, maar ze zagen dat hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. 34 Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit.

 

35 Et qui vidit, testimonium perhibuit : et verum est testimonium ejus. Et ille scit quia vera dicit : ut et vos credatis. 36 Facta sunt enim hæc ut Scriptura impleretur : Os non comminuetis ex eo. 37 Et iterum alia Scriptura dicit : Videbunt in quem transfixerunt.

35 Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. 36 Zo ging de Schrift in vervulling: ‘Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.’ 37 Een andere schrifttekst zegt: ‘Zij zullen hun blik richten op hem die ze hebben doorstoken.’

38 Post hæc autem rogavit Pilatum Joseph ab Arimathæa (eo quod esset discipulus Jesu, occultus autem propter metum Judæorum), ut tolleret corpus Jesu. Et permisit Pilatus. Venit ergo, et tulit corpus Jesu. 39 Venit autem et Nicodemus, qui venerat ad Jesum nocte primum, ferens mixturam myrrhæ et aloës, quasi libras centum. 40 Acceperunt ergo corpus Jesu, et ligaverunt illud linteis cum aromatibus, sicut mos est Judæis sepelire.

 38 Na deze gebeurtenissen vroeg Josef uit Arimatea – die uit vrees voor de Joden in het geheim een leerling van Jezus was – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee. 39 Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra. 40 Ze wikkelden Jezus’ lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis.

41 Erat autem in loco, ubi crucifixus est, hortus : et in horto monumentum novum, in quo nondum quisquam positus erat. 42 Ibi ergo propter parasceven Judæorum, quia juxta erat monumentum, posuerunt Jesum.

41 Dicht bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een olijfgaard, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. 42 Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin.

 

 

Sepulto Domino

Responsorium I uit de Metten van Stille Zaterdag

 

Sepulto Domino,

signatum est monumentum,

Volventes lapidem ad ostium monumenti,

Ponentes milites qui custodirent illum.

 

 

V. Ne forte veniant discipuli eius, et furentur eum, et dicant plebi:

surrexit ad mortuis.

 

Ponentes milites qui custodirent illum.

Toen de Heer begraven was,

werd het graf afgesloten,

door een steen voor de ingang van het graf te rollen, en plaatste men soldaten om erover te waken. (Mat. 27,60.66)

 

V. anders komen zijn leerlingen hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: “Hij is opgestaan uit de dood”. (Mat. 27, 64)

 

Men plaatste soldaten om erover te waken.

 

 

Saeta (VI) – The Resurrection of Jesus

&

Saeta (VII) – Meditation